Het was een cultuurarme zomer in Nederland, maar Thomas Heerma van Voss kon wel voorlezen op een camping. ‘Moeten we hier zijn voor het levend Stratego?’
Om redenen die met tijdverdrijf, geld en vermoedelijk ook iets van ambitie te maken hebben, zegde ik toe om voor te lezen op een camping ergens midden in Nederland. Het was een sympathiek voorstel, er zouden vijf “voordrachtskunstenaars” komen, zo vermeldde de begeleidende mail. Om het optreden heen was een “tour” gepland, in allerijl opgezet zodra het festivalseizoen was geannuleerd. Op steeds verschillende plekken zouden steeds verschillende schrijvers voordragen. Wat alle optredens zouden delen: ze vonden plaats op een Nederlandse camping, dat mocht wel gewoon nog. Alle theatervoorstellingen, festivals en vergelijkbare, niet-formule-1-gerelateerde zaken waren geschrapt, wat overbleef: de camping.
Het optreden zou ’s avonds plaatsvinden, toch had ik doorgekregen dat iedereen rond halfvier diende te verzamelen. Eenmaal ter plaatse ontdekte ik dat ik de enige was die zich iets van dat tijdstip aantrok – en meteen begreep ik: de anderen hebben gelijk. Ik was veel te vroeg. Er bleek drie uur ingecalculeerd voor het opzetten van een tent, terwijl ik niet eens zou blijven slapen (dat kwam niet uit, wat neerkwam op: ik had geen zin).
Om de tijd te doden zwierf ik rond over de camping. Bossen, overal bossen. Tussen de bomen dook een volleybalveld op, een pingpongtafel, zelfs een strandje. De over de camping verspreide, luxueuze houten tenten waren groter dan mijn Amsterdamse appartement.
© Amanda Klamrowski / Pexels
Toen belandde ik bij de plek waar vrijwel alle volwassenen zich hadden verzameld, aan tafeltjes rondom het centrale café. Zonder uitzondering keken ze naar de man op het grasveld voor hen. Leren korte broek, leren vestje, korzelig blond haar dat onder zijn hoedje vandaan krulde, hoog opgetrokken voetbalsokken. De man stond achter een keyboard, wapperde met zijn vrije arm en zong hartstochtelijk Nederlandse klassiekers in het Duits.
“Wenn ich nur jemand zum lieben hätte”, dat laatste woord rekte hij lang uit. “Zwei weiche Arme um mich herum!”
Natuurlijk verraste het me, de aanblik van die Duitser hier in de Nederlandse bossen, de gretigheid waarmee hij zong, dat gebrek aan ook maar een glimp van schaamte of terughoudendheid. Maar wat me vooral verbaasde, was hoe opgetogen iedereen keek. Lachten ze de zanger uit? Nee, ze waren werkelijk blij. Uit tientallen volwassen kelen kwam een eensgezind: “Ich fühle mich so verdammt allein!”
Ook met nummers als ‘Kleine Junge’ en ‘Hast du ein Moment für mich (tatata-tatata)’ werd fanatiek meegezongen. De zanger bleef druk dansen en zingen, en het publiek raakte meer en meer begeesterd door wat het voorgeschoteld kreeg. Het kon niemand schelen dat de muziek uit een bandje kwam of dat de zanger alleen maar krakend andermans nummers reproduceerde. Zelf bleef ik roerloos aan de zijkant staan, maar verder bewoog iedereen, men applaudisseerde langdurig of ging prompt dansen; een geïmproviseerd festival op de vierkante meter.
Uit tientallen volwassen kelen kwam een eensgezind: ‘Ich fühle mich so verdammt allein!’
“Otto! Otto! Otto!” Na afloop werd de naam van de zanger gescandeerd. Er werd geschreeuwd om een Zugabe, die natuurlijk kwam, er kwam ook nog een Zugabe van de Zugabe. Uiteindelijk stond Otto zeker een uur tegenover de meute die diep bevredigd leek, alsof men uitsluitend voor dit optreden naar de camping was afgereisd.
Enkele van die gezichten herkende ik toen het literaire programma die avond eindelijk begon, al was het nu aanzienlijk minder druk dan bij Otto. De mensen keken ook ernstiger. Vlak voor de eerste voordracht begon, hoorde ik een ouder echtpaar hoopvol vragen: “Moeten we hier zijn voor het levend Stratego?” – waarna ze direct vertrokken.
Gelukkig waren anderen wel zo beleefd om te blijven zitten. Meerdere dichters namen bevlogen het woord, vlak voor de show begon had ik ze ontmoet, stuk voor stuk heel vriendelijk. Ze bleken elkaar allemaal al goed te kennen, er was sprake van een groepsapp waar ik geen onderdeel van uitmaakte en ze hadden hun tentjes vlak bij elkaar opgezet. Nu bedankten ze de vijftien, twintig aanwezigen voor “dit magische moment”, voor “de energie” in de ruimte. Ook ditmaal klonk er applaus, maar zuiniger dan vanmiddag. Alles bleef zuiniger.
Vlak voor ik het podium op moest, vroeg de presentator hoe ik heette. Hij kondigde me aan door vanaf zijn telefoon mijn Wikipedia-pagina voor te lezen.
En daar stond ik, omsingeld door bomen, tegenover gezichten die ik niet kende. Een moment werd ik – tot mijn verbazing – overspoeld door een vlaag dankbaarheid. Dat dit in elk geval weer kon, mocht, gebeurde nu. Dat mensen zulke initiatieven bedenken als hun oorspronkelijke plannen worden gedwarsboomd. Dat ik hiervoor gevraagd was, dat in elk geval deze mensen naar me luisterden. Tegelijk was er het besef dat ik hier niet paste. Ik begon een prozafragment voor te lezen over een chronische darmziekte en een ziekenhuisbezoek, en direct dacht ik: o nee, veel te ernstig, wat moet dit campingpubliek hier nu mee?
Er klonk applaus, maar zuiniger dan vanmiddag. Alles bleef zuiniger
Onlangs bezocht ik een tachtigjarige schrijver die ooit een veelbelovend debutant bij De Bezige Bij was geweest en zijn boeken inmiddels noodgedwongen zelf uitgaf. Hij zei: “Wat Campert vroeger al heel goed begreep, was dat mensen bij een voorleesavond gewoon vermaak willen. Geen serieuze literatuur, maar een lach. Anekdotes. Zelf kreeg ik dat pas veel te laat door.”
Ik nam me stellig voor bij een volgende camping, ooit, wanneer dan ook, een lichter verhaal te vertellen. Nu was ik vooral opgelucht dat ik kreukloos het einde van mijn fragment haalde.
Niemand scandeerde mijn naam. Niemand vroeg om een toegift. Toen het literaire programma eindigde, keek niemand zo opgewekt als na het optreden van Otto. De meesten vertrokken vlug naar de silent disco die verderop was opgetuigd. En terwijl er beleefde woorden tussen de voordrachtskunstenaars over en weer gingen en verderop op de camping al fanatiek werd mee geneuried met de hitjes die werden ingezet, drong het met een steek tot me door wat literatuur voor de meesten tegenwoordig is: ongevraagd naspel van de volksmuziek – het moment waarop het lachen verstomt.